„geven“: werkwoord gevenwerkwoord | Verb v Przegląd wszystkich tłumaczeń (Więcej szczegółów po kliknięciu/naciśnięciu tłumaczenia) geben, schenken, erteilen, spenden, hergeben, einräumen verabreichen, versetzen, verpassen, schmeißen geben geven geven schenken, spenden geven geven erteilen geven geven hergeben geven geven einräumen Vorfahrt geven geven ook | aucha. verabreichen geven geneeskunde | MedizinMED geven geneeskunde | MedizinMED ook | aucha. versetzen, verpassen Schlag geven geven ook | aucha. schmeißen Runde geven omgangstaal | umgangssprachlichumg geven omgangstaal | umgangssprachlichumg Przykłady iemand er een geven figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig jemandem eine herunterhauen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iemand er een geven figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig niets geven om sich nichts machen aus (datief, 3e naamval | Dativdat) sich nicht kümmern um (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) niets geven om dat geeft niet(s) das macht nichts (aus), das schadet nichts dat geeft niet(s)